We beginnen de ontmoetingsgroep vaak met een gedicht. Deze keer gaat het gedicht over tuinieren. Dat zorgt voor mooie herinneringen. Houden de bewoners van tuinieren?
Mw. G. knikt vol ontroering: “Wij hadden een volkstuintje. Mijn man die deed dat. Die was er grootgebracht. Ik niet. Ik ging soms mee. We hadden een grote kantine erbij (bij het volkstuincomplex). Had je verschillende dansavonden en zo. Was altijd heel gezellig.
Maar op een gegeven moment heb je er tabak van. Is veel onderhoud. Ik was niet zo tuinierder en we hadden geen tuinman.”
Mw. H. schudt haar hoofd: “Nee, ik woonde drie hoog. Wij hadden een balkon, maar moesten daar alle planten weg, want de hond die schudde zo hard met zijn staart dat de potten van het balkon naar beneden vielen en de benedenburen gingen klagen. De verhuurder kwam om te zeggen dat ze weg moesten. Ik was heel boos, maar snapte het wel hoor. Heb toen alles weg gehaald. Tja, een hond kun je niet zeggen dat die niet mag kwispelen (lacht).”
Mw. B. knikt: “Wij hadden een klein tuintje. Ik was de planten aan het water geven en onkruid weg te halen. En mijn dochter deed de dingen als er een deuk in zat of zo. Dat tuintje heb ik nog. Ik doe het en mijn zwager doet het.”
Mw. C. knikt haar instemmend toe: “Ja, we hadden een tuin. Ik ging stekken en het groeide.”
Mw. N. lacht: “Ja, een tuintje met mijn moeder. Was heel leuk en mooi. Was in een tuincomplex. Amsterdammers hebben bijna geen plek voor een eigen tuin, maar daar hebben ze nog wel plaats. Je moet veel leren en afleren wat je wel en niet moet doen. Je moest wel af en toe komen.”