Mw. S. is een bedachtzame stille dame. Meestal geeft ze aan geen behoefte te hebben aan muziek of een gesprek. Maar deze keer glimlacht instemmend als Irene vraagt of ze bij haar mag komen zitten. Samen drinken ze een kop verse muntthee die de gastvrouw heeft gebracht. En terwijl mw. S. haar thee drinkt komt de volgende herinnering bij haar naar boven:
“Bij munt thee moet je geen melk doen dan verliest die zijn kracht. Alles leerde je van de ouderen. Die leerde je veel maar zeiden niet waarom het was. Alles wat je moeder zegt, daar moet je ja op zeggen. Precies! Ze hebben ons heel veel goede dingen geleerd maar als je het terug verteld dan zeg je niets meer. Dan ben je brutaal. Zeggen ze: ‘Ik ga je niets meer leren want ik leer je niet om aan mensen te vertellen’. Je bent vrijpostig als je dingen vraagt. Jawel, zo hebben ze ons een beetje achtergehouden. Je moeder zegt: ‘Je moet dit doen’. Maar als je vraagt waarom, dan ben je brutaal. Terwijl bij Nederlanders mag je het wel 100 keer vragen en vinden ze je niet brutaal. Echt waar. We konden verder gaan. Als je een keer zei: ‘Mama, waarom zegt ze niets?’, maar bij de tweede keer zei ze: ‘Je bent brutaal’. En je leert hetzelfde dus doe je hetzelfde bij je kinderen alleen ga je niet schreeuwen. Als je ze wil afschrikken zeg je: ‘Is goed maar ik ga het je vader zeggen’ en zeiden ze niets meer. Vergeten ze het totaal. Toen ik ouder werd voelde ik aan dat dat ook anders kon. Dat als je het de een of de ander vraagt, je krijg je een ander antwoord. Dat verschilt en dat is goed. Kan je zelf gaan vergelijken. Of iemand die je ouder niet kent en dan ga je met de makkelijkste werken.
Mijn moeder had negen kinderen, zes meiden en drie jongens. Van mijn vader mochten de jongens alles doen wat ze wilden. Maar ze mochten niet brutaal zijn. Na een keer was het dan klaar. Mijn vader werd snel boos, maar je kon veel van hem leren want hij was door de paters opgevoed. Hij had geduld. Mijn moeder niet.
Uw houdt van schrijven en kan er een boek van maken en verkopen. Met deze verhaaltjes, maar u moet mijn naam er niet bij zetten.
Mijn moeder was gehoorzaam als mijn vader iets zei. Niet omdat ze het zo dacht was, want soms wist ze het beter, maar omdat mijn vader door de priesters was groot gebracht. Maar als u er een boek van schrijft dan moet u het een manspersoon laten lezen en niets vooraf zeggen en het verschil kijken tussen een Nederlandse en een Creoolse man. En dan kijken wat de een of andere zeggen. Nu werken ze samen maar vroeger…”