Meteen naar de inhoud

Juweeltje over liefde

Juweeltje rood

Maandag is het 14 februari, de dag van de liefde. Liefde is ook zorgen voor elkaar.

Mevrouw A. gaat naast het bed van meneer R. zitten. “Hé, lieverd.”

Meneer R.: reageert met kleine glimlach.

Mevrouw A. streelt zijn handen en knikt hem toe: “Jaja. Met sommigen heb je dat, met sommigen heb je dat níet. Een hele lieve man.” Houdt de hand van meneer R. vast en knikt hem steeds liefdevol toe.

Mevrouw A.: “Nee hoor. Er zijn ook veel egoïstische mensen. Nee, die egoïstische mensen…… Voor de mensen die niemand meer hebben, dáár moet je het meeste voor zorgen. (tot meneer R.) Leg je hoofd nou maar rustig neer, veel beter. Dan kunnen we lekker dagenlang nog praten. Hee, liefie. We hadden ook altijd even een babbeltje. Doe je been naar beneden, lief. Je moet nog langer mee als vandaag. Volhouden – maar dat is moeilijk.

Mijn vader was twee jaar in het sanatorium. Mijn moeder er iedere keer naartoe. Maar toen is ie geopereerd, en toen was ie beter. Dat hadden ze ook eerder kunnen bedenken. (kijkend naar meneer R.) Ze hebben al je tanden er uit geslagen. Ja, als we allemaal gaan janken…….. (ze geeft meneer R. voorzichtig wat water met een stokje) Lekker, jongen? Ja, jongen……”
Meneer R. geeft met een handgebaar aan:  genoeg water.

Mevrouw A.: Het was ook een fijne man, hoor. Zeker weten (tot meneer R.) Pijn heb je niet, hè?  Ik versta het niet, lieverd.”

= We complimenteren mevrouw A. om haar zorgzaamheid =

Mevrouw A.: “Dat weet je zelf niet. Ik heb mijn ouders ook verzorgd. En ook de buren. (tot meneer R.) Ja, want we willen je niet kwijt hoor. Dan mis ik je. Ja, dat heb je met de één meer als met de ander.”

= we dempen het licht in de huiskamer iets, omdat meneer R. er last van lijkt te hebben =

Mevrouw A.: “Ach, we geven zélf licht. Dat doet een mens goed die ziek is. (tot meneer R.) Ik denk dat je helemaal gelijk hebt, hoor jongen, maar we kunnen er niets aan doen, anders hadden we dat wel gedaan.”

Mevrouw A. stopt meneer R. met zachte handen wat beter in.

Meneer R.: “Ik wil opstaan.”
Mevrouw A.: “Dat gaat niet, jongen, je moet eerst beter worden van die griep. (kijkt steeds heel aandachtig naar wat meneer R. aangeeft) Niet doen. En rustig liggen. Dat geeft je niks. En aan mooie vrouwen denken. (over de muziek die we laten horen, tot meneer R.) Allemaal voor jou.”

Meneer R.: beweegt zijn hand op de muziek.

Mevrouw A.: “Doe je oogjes maar dicht, ja. Effe rustig. Je wil uit bed. Maar dat gáát niet, lieverd. Anders deden we dat wel, maar je wordt wel beter. Even volhouden. Dat doe je toch wel?”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *