Mw. H. komt de huiskamer binnen en neuriet meteen mee met de muziek op de TV.
“Altijd piano. Mijn vader speelde altijd piano. Ja, wij hadden een piano. Hij was een verwend mannetje hoor (grote glimlach). Maar op een leuke manier. Tot hij ziek werd. En het sanatorium. In Hilversum. Maar we klaagden nooit, we bleven altijd zingen.
Mijn moeder moest erbij gaan werken. Die had werkhuizen. En mijn broer en ik ook. Veertien jaar en je moest al gaan werken. Maar altijd zingen!
Ik zat op een atelier. Knopen aan zetten, hele rijen jassen. Op de fiets, want dat atelier was in de binnenstad.
Maar je wordt er niet slechter van! Het zit ook in je karakter.
Mijn vader en moeder: het was ook geweldig, die mensen. En fijne kinderen. En een fijne schoondochter.
Wij hadden een hond. Een spaniël. Het was een boender. Waren we hem kwijt. Naar mijn zoon op school. Was hij de Berlagebrug over. En de drukke weg over. Zat ie in de gang te wachten. Helemaal uit Duivendrecht vandaan naar zijn school.
Nee, nee, ik heb het leven ook wel leren kennen. Zeker weten. Mijn ouders…..dat leert wel hoe je er mee om moet gaan.
(Grote glimlach) Gaatjes in mijn oren. Toen ik één was. En zo gaan de jaren voorbij.
We hebben het hier goed. Je moet er ook zelf wat van maken. (Lachend) En ik heb mijn babbeltjes.”