Meteen naar de inhoud

Juweeltje er zijn voor elkaar

Juweeltje paars

Wekelijks bezoekt Paula mw. W.  Mw. W. heeft een vorm van dementie waardoor ze zich weinig meer herinnert. Ze vraagt waar ze is en wat ze moet doen. Dit zorgt ervoor dat ze onrustig is. Paula troost haar keer op keer en vertelt haar dan waar ze is. Maanden en maanden gaan de gesprekken niet verder dan troost geven en de onrust verdrijven. Maar steeds vaker heeft mw. W. goede momenten en lijkt ze in haar gevoel Paula te herkennen. Ook hebben de twee samen pret om herinneringen die boven komen.

Mw. W. zit in haar kamer, in haar gemakkelijke stoel voor het raam, luisterend naar klassieke muziek.

Paula begroet haar, gaat naast haar zitten en meteen pakt mw. W. hand in haar beide handen en drukte er een kus op.

Paula: “Mag ik u ook een knuffel geven?”

Mevr. W.: “Natúúrlijk mag jij mij een knuffel geven. En ik houd je hand stevig vast.”

Paula: “Ik houd úw handen óók stevig vast.”

Mw. W. lacht.

Paula: “U hebt het hier lekker warm. Buiten is het waterkoud. Het is half januari.”

Paula vertelt dat haar Amsterdamse oma ook niet veel geld had en dat zij en haar oma vanuit de Watergraafsmeer naar Artis liepen. Heen lopen, terug met de tram.

Mw. W.: “En in Artis was het natuurlijk óók steeds lopen. De Watergraafsmeer: dat waren mooie huizen.”

Ging mw. W. als kind ook wel eens naar Artis?

Mw. W.: “Ja, we hadden natuurlijk niet veel geld, maar mijn moeder ging heel graag met ons naar Artis, mijn moeder vond het prachtig.”

Ging u misschien in september, de kwartjesmaand?

Mw. W.: “Ja, ieder jaar in september! De kwartjesmaand, dat jij dat wéét….”

Gesprek over de dieren in Artis. Ik beschrijf de dieren die je vroeger het eerst na binnenkomst zag: kamelen en dromedarissen aan je linkerhand, kinderboerderij aan je rechterhand. Over het voeren van de pinguïns: mw. W. doet meteen hun waggelende gang na.

Mw. W.: “Ja, zo was het. En de apen. Die waren soms ook buiten.”

En het gedeelte met de leeuwen en de tijgers…

Mw. W. : “Ja, de roofdieren. Koning leeuw …… “

Door al dat lopen komt het gesprek op wandelen.

Mw. W.: “Mijn vader was een wandelaar. Hij wandelde graag. We gingen iedere zondag wandelen, de wandelweg (de Zuidelijke Wandelweg, van de Amstel naar de Amstelveense weg of vice versa), dat was een eind hoor! Mijn moeder bleef thuis. En mijn vader was zuinig, dus we kregen niks. We kwamen moe en met een droge keel thuis. Maar ik wandelde heel graag. En nóg! En ik heb er wel voordeel van (proest het uit van het lachen): ik heb welgevormde benen!”

Moeder was gelukkig heel anders.

Mw. W.: “Mijn moeder? Mijn moeder gaf graag geld uit. Mijn moeder kreeg elke maand huishoudgeld van mijn vader. Daar moest ze het mee doen. Maar ze was heel goed met geld, ze wist altijd de koopjes.”

En zo kon u met uw moeder naar de bioscoop.

Mw. W., glimlachend: “Ja. Naar de Cineac. Ja, natuurlijk, de dubbele voorstelling. En van mijn moeder kregen we altijd wat te eten. Iets kleins hoor, een ijsje van vijf.”

Waren dat twee van die wafeltjes met ijs ertussen?

Mw. W.: “Ja, zo was het. Mijn moeder genoot er zelf ook van. Nee, m’n vader wist van niks. Ja, om de andere week ging mijn vader naar zijn moeder en zijn zus in Utrecht. (de ene keer ging mw. W. mee, de andere keer haar zus). Naar het Amstelstation. En dan met de trein. En dan lopen. Voorbij de Maliebaan. Dat was een sjieke laan. En dan gingen we eerst lunchen, dan wandelen. Mijn oma en mijn tante gingen ook mee. Nee, niet door de stad: in het groen. En dan weer met de trein terug. Ik denk dat we dan bij het Amstelstation de bus namen. (….) Ja, mijn tante was gymnastieklerares. Op verschillende scholen. Ze heeft wel en keer, hoe noem je dat ….. ja, verkering gehad. Maar mijn oma heeft ervoor gezorgd dat dat niet door ging. Het was veel te gemakkelijk: een dochter die kookte en van alles deed in huis. Nee, dat was niet leuk van mijn oma, er werd in de familie veel over gepraat.  (…..)

Mijn vader was heel zuinig. Daardoor heeft hij een huis kunnen kopen. Bijna zonder rest-kosten. Ja, in Zwanenburg. In een laan. Wij vonden het wel mooi. Maar mijn moeder vond het saai. Voor mijn moeder was het niet leuk, ze miste haar vriendinnen. Het was wel een mooi huis. Met een grote tuin. Wij (bedoeld: zus en zij) vonden het wel mooi.”

En wie onderhield de tuin?

Mw. W.: “Mijn vader. En wij mochten ook helpen met schoffelen.”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *